Lijst eisen van bekwaamheid en geschiktheid


Het boek ‘Over Bekwaamheid en Geschiktheid van Politieke Ambtsdragers. Alleen voor ongeschoolde arbeid en het politieke ambt is nog geen diploma vereist’ sloot ik af met een lijst van 30 eisen van bekwaamheid en 26 van geschiktheid. Ik neem die lijst hier over.

Eisen van bekwaamheid

De eis van bekwaamheid in de grondslagen van het politieke ambt vereist dat men over kennis en ervaring beschikt zoals:

  1. 1
    Weten hoe het concept van volkssoevereiniteit zich vanaf Aristoteles door alle eeuwen heen heeft ontwikkeld, volkssoevereiniteit in de zin van “Alle soevereiniteit – het hoogste gezag – berust bij het volk”.
  2. 2
    Weten hoe de geschriften van politieke filosofen – naast beroemde historische volksopstanden zoals de Magna Carta (1215), het Plakkaat van Verlatinghe (1581), de Amerikaanse onafhankelijkheid (1776), de Franse Revolutie (1789) – de basis vormden voor verschillende vormen van het organiseren van volksvertegenwoordiging met behoud van de soevereiniteit van het volk.
  3. 3
    Weten hoe Erasmus rond 1510 in zijn “Lof der Zotheid”, gericht aan Thomas More, alles en iedereen relativeerde en terecht wees.
  4. 4
    Weten: 
  • wat de Politieke Methode van Johannes Althusius (1600) inhoudt;
  • dat die methode de bouwstenen bevat van centripetale federale staatsvorming;
  • hoe Paus Leo XIII aspecten van Althusius methode incorporeerde in de sociale aspecten van de encycliek Rerum Novarum (1891);
  • hoe Abraham Kuyper (minister-president en oprichter van de Vrije Universiteit rond 1900) uit deze bronnen het adagium “soevereiniteit in eigen kring” afleidde.
  1. 5
    Weten welke invloed het werk Leviathan van Thomas Hobbes (1651) – met zijn beschrijving van de mens, de staat, de afwezigheid van de vrije mening, de christelijke staat en de duisternis van het metafysische – de politieke filosofie heeft beïnvloed.
  2. 6
    Weten waarom en hoe de filosoof Jean-Jacques Rousseau de leider van de op- stand van Corsica tegen de stadsstaat Genua – Pasquale Paoli – rond 1760 hielp met het formuleren van de eerste constitutie in Europa, gebaseerd op het gedachtegoed van Rousseau.
  3. 7
    Weten hoe de Philadelphia Convention (1787) als eerste in de wereld erin slaagde politiek-filosofische overwegingen, sinds Aristoteles, over volkssoevereiniteit en representatieve democratie vast te leggen in een concrete federale constitutie van slechts zeven artikelen.
  4. 8
    Weten wat de betekenis is geweest van John Stuart Mills werken “On Liberty” (1859), “Representative Government” (1861), “Utilitarianism” (1863).
  5. 9
    Weten waarom en hoe Martin Plattel (1970) utopisch denken ziet als een hoge vorm van kritisch denken.
  6. 10
    Weten wat Karl Popper in de jaren dertig van de vorige eeuw schreef over de groei van kennis. En dat tegen de achtergrond van John Locke’s “Leidraad voor het verstand” (1706).
  7. 11
    Weten dat de bescherming van de volkssoevereiniteit moet worden gewaarborgd door het volgen van onuitwisbare beginselen zoals de volgende.
  • Ex factis ius oritor: het zijn de feiten die tot gerechtigheid moeten leiden. 
  • Ex iniuria ius non oritor: van onrecht komt geen recht.
  • Pacta servanda sunt: verdragen moeten worden nageleefd.
  • Rechtsstaat (the rule of law): niemand staat boven de wet.
  • Trias politica: de scheiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
  • Checks and balances: de grondwettelijke instrumenten om de scheiding der machten te garanderen.
  • Actus contrarius-beginsel: de procedure om recht te zetten wat fout is gegaan in het verleden.
  • Habeas corpus: het verbod op onwettige detentie en het recht op een eerlijk proces. 
  • Ius cogens: dwingend recht.
  • Ius post bellum: recht na een oorlog.
  • Het recht op zelfbeschikking is een onvervreemdbaar recht.
  1. 12
    De oorsprong en betekenis van mensenrechtenverdragen kennen en onvermoeibaar strijden voor de toepassing ervan.
  2. 13
    De grondwet van binnen en van buiten kennen. Mede in relatie tot begrippen als representatieve en parlementaire democratie binnen de constitutionele monarchie, en binnen de structuur van de gedecentraliseerde eenheidsstaat.
  3. 14
    Weten hoe politieke partijen gebaseerd op religieuze principes kunnen functioneren binnen het principe van scheiding van kerk en staat.
  4. 15
    Weten op welk punt het recht als instrument voor het bereiken van politieke doelen (de zogenaamde instrumentele visie van het recht, gedreven door de politieke waan van de dag) plaats moet maken voor de eigenstandige waarde van het geschreven recht.
  5. 16
    Weten waarom en hoe met de eerste federale constitutie het constitutionalisme werd gevestigd en waarom streven naar federalisering op basis van verdragen ernstig onjuist is.
  6. 17
    Het fundamentele verschil kennen tussen een gecentraliseerde en een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
  7. 18
    Het fundamentele verschil kennen tussen federale staatsvorming enerzijds, met behoud van de soevereiniteit van de lidstaten, en intergouvernementele ver- dragsrechtelijke samenwerking die de soevereiniteit van de lidstaten top-down verkruimelt anderzijds.
  8. 19
    Weten dat voor landen die moeten samenwerken en samenleven alleen een federale staat – op basis van een constitutie en niet op basis van verdragen - de geschikte organisatievorm is, met gevolgen voor de correcte toepassing van constitutionele en institutionele normen, met als doel aan een federaal orgaan belangen toe te vertrouwen die de afzonderlijke staten niet zelfstandig kunnen behartigen, met behoud van de soevereiniteit van de lidstaten en hun burgers.
  9. 20
    Het fundamentele verschil kennen tussen centripetale en centrifugale federale staatsvorming.
  10. 21
    Weten waarom intergouvernementele regeringsvormen zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie met hun beperkte politieke levenscyclus en fundamentele systeemfouten onherstelbare schade veroorzaken aan de beginselen van soevereiniteit en democratie en zo snel mogelijk moeten worden vervangen door een federale staatsvorm.
  11. 22
    Het fundamentele verschil kennen tussen een parlementair en een presidentieel systeem.
  12. 23
    Het fundamentele verschil kennen tussen een benoemde en een gekozen pre- mier, hetzij uit en door het parlement, hetzij uit en door het volk.
  13. 24
    Weten wat het fundamentele verschil is tussen monisme en dualisme en dat het werken met een Regeerakkoord als katalysator voor monisme het vereiste dualisme tussen parlement en regering tenietdoet.
  14. 25
    Weten hoe de architectuur van het doorbreken van de status quo, de architectuur van het stellen van doelen, de architectuur van het bereiken van doelen en de samenvattende architectuur van het proces van circulaire beleidsvorming kunnen worden toegepast; circulair in de zin van het vermijden van beleidsvallen, het verlies van beleidsenergie en het in de val trappen van het oplossingsdenken.
  15. 26
    Weten op welke manier de schakels beleid, regelgeving, uitvoering, handhaving en organisatie met elkaar verbonden zijn: de ketenbenadering.
  16. 27
    Weten hoe handhaafbaar recht kan worden ontworpen zonder de pathologische neveneffecten van juridisering en bureaucratisering van het bestuur.
  17. 28
    Weten welke elementen uit wetenschappen als recht, filosofie, politicologie, politieke geschiedenis en filosofie, sociologie, organisatietheorie, communicatietheorie, cybernetica, systeemtheorie, causaliteitstheorie, formele logica, argumentatieleer, demografie, thermodynamica, psychoanalyse, sociale psychologie en wetenschapsmethodologie goed bestuur zullen garanderen.
  18. 29
    Weten dat individuen wel, maar publieke organisaties geen geweten en geen leervermogen hebben en dat daarom het verhogen van de kwaliteit van publieke organisaties gestuurd moet worden door investeringen in het individuele leer- vermogen en het geweten van de politieke ambtsdragers en ambtelijke medewerkers.
  19. 30
    Weten dat overheidsorganen die individuen en groepen burgers in uitzichtloze machteloosheid manoeuvreren, een vorm van terreur uitoefenen.

Eisen van geschiktheid

Nu de vraag naar de geschiktheid. Dit betreft inzicht, mentaliteit, integriteit en moraliteit. De belangrijkste vereisten zijn de volgende.

  1. 1
    Begrijpen en aanvoelen dat de samenleving gevaar loopt als staatsrechtelijke controverses onder het tapijt worden geveegd. Bijvoorbeeld:
  • weigeren om een constitutioneel hof in te voeren;
  • weigeren om de bestuursrechtspraak van de Raad van State onder te brengen bij het 'gemene recht';
  • weigeren om de ‘instrumentele visie op recht’ af te schaffen.
  1. 2
    Begrijpen en aanvoelen dat een constitutie van, door en voor het volk is en der- halve door de burgers moet worden geratificeerd.
  2. 3
    Begrijpen en aanvoelen dat de uitoefening van het politieke ambt in partijver- band altijd onder druk staat van de tendens tot oligarchisering, politieke monopolisering en dus leidt tot corruptie in de zin van bederf.
  3. 4
    Begrijpen en aanvoelen dat een zorgvuldig ontworpen systeem van checks and balances de trias politica dient te beschermen, tegen elke prijs.
  4. 5
    Begrijpen en aanvoelen dat het bekleden en uitoefenen van politieke bevoegdheden onverenigbaar is met het aanvaarden van immuniteit en dubbele mandaten.
  5. 6
    Begrijpen en aanvoelen dat het hebben van bevoegdheden in relatie tot de samenleving vereist dat verantwoording wordt afgelegd over de uitoefening van die bevoegdheden; en dat daartoe niet kan worden gewerkt met een verdrag, maar alleen met een constitutie.
  6. 7
    Begrijpen en aanvoelen dat het recht om een politiek ambt te bekleden de moed vereist om het dienen van het volk te gebruiken om het goede te doen en het kwade te bestrijden. Het goede doen in de zin van het rusteloos beschermen van onvervreemdbare waarden van de mensheid. En het bestrijden van het altijd sluimerende (crypto)fascisme dat elke samenleving kan bedreigen.
  7. 8
    Begrijpen en aanvoelen dat het (wan)gedrag van politieke ambtsdragers het (wan)gedrag van de samenleving bepaalt. De voorbeeldfunctie is allesbepalend. Normafwijkend gedrag van de basis van de samenleving is bijna altijd een afgeleide van normafwijkend gedrag van de top van de samenleving. 
  8. 9
    Begrijpen en aanvoelen dat respectvol handelen, iedereen waarderen, empathie tonen en zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbinding een gevoel van veiligheid en vertrouwen in de overheid creëert.
  9. 10
    Begrijpen en aanvoelen wat Ernst Bloch beschrijft in zijn drie delen Das Prinzip Hoffnung. Mede tegen de achtergrond van een van de beginselen van de Declaration of Independence (1776) en de daarna volgende federale constitutie van de Verenigde Staten: ‘De overheid heeft tot taak de burgers te helpen in hun streven naar geluk.’ 
  10. 11
    Begrijpen en aanvoelen wat Plato bedoelde met zijn Politeia. En hoe zich dat verhoudt tot sofisme.
  11. 12
    Begrijpen en aanvoelen wat Nicoló Machiavelli in zijn Il Principe uitlegt over macht.
  12. 13
    Begrijpen en aanvoelen wat Michel Foucault bedoelt met ‘macht’ in relatie tot ‘discipline-samenleving’.
  13. 14
    Begrijpen en aanvoelen waarom John Rawls’ theorie van rechtvaardigheid het leidend motief van elke politieke ambtsdrager moet zijn. Dit tegen de achtergrond van de 92 Stellingen van Frans Tonnaer over de Structuur voor Rechtvaardig Handelen.
  14. 15
    Begrijpen en aanvoelen wat het verschil is, maar wat ook de overeenkomsten zijn van Hobbes’, Lockes en Rousseaus sociaal contract.
  15. 16
    Begrijpen en aanvoelen wat Theodor Adorno van de Frankfurter Schule om- schrijft als de autocraat die geen tegenspraak dult en het eigen gelijk – ook als het haaks staat op wetenschappelijke feiten – als de maat der dingen ziet.
  16. 17
    Begrijpen en aanvoelen dat moreel handelen betekent handelen in het licht van de ‘categorische imperatief’ van Immanuel Kant: je kunt alleen wereldvrede bereiken als je afspreekt hoe je met de aarde en dus met het beschikbare oppervlak omgaat. Bestudeer dat tevens in de context van Martin Heideggers opvattingen over leven, wonen en werken op aarde.
  17. 18
    Begrijpen en aanvoelen waarom het Rapport van de Club van Rome (1972) als alarmsignaal voor alle fouten die overheden maken ten nadele van natuur en milieu zelfs nog in 2023, met diverse klimaatakkoorden, onvoldoende staten schouder aan schouder doet staan om de opwarming van het klimaat en het verder uitsterven van planten, dieren en uiteindelijk de mens te stoppen.
  18. 19
    Begrijpen en aanvoelen dat oprechtheid in het spreken, feiten onderkennen en waarheidsgetrouw handelen plaatsvindt in het licht van de theorie van het communicatieve handelen van Jürgen Habermas.
  19. 20
    Begrijpen en aanvoelen dat verstandig handelen in overeenstemming moet zijn met de Deugdenethiek van Aristoteles.
  20. 21
    Begrijpen en aanvoelen – mede in de context van cognitieve dissonantie – wat Alexis de Tocqueville bedoelt met de spanningen tussen individuele en algemene belangen. En hoe moeilijk het is om burgers ervan te overtuigen dat handelen in het algemeen belang hun individuele belangen dient (zie de contraire individuele reacties op advies tot vaccineren tijdens de coronapandemie).
  21. 22
    Begrijpen en aanvoelen waarom en hoe de Weimar Republiek na de Eerste Wereldoorlog de vruchtbare grond vormde voor het opstaan van Hitler. Bestudeer dat tegen de achtergrond van Hanna Ahrendts boek The Origins of Totalitarianism.
  22. 23
    Begrijpen en waarderen dat moedig optreden – en de moed om te handelen – vereist is tegenover weerstand van destructieve krachten.
  23. 24
    Begrijpen en waarderen dat praten met en over burgers inferieur is aan beraadslagen met burgers.
  24. 25
    Begrijpen en waarderen dat waar gezag verdwijnt, een regering slechts macht overhoudt, die niet in dienst van het volk wordt gebruikt.
  25. 26
    Begrijpen en aanvoelen dat het hebben van bovengenoemde kennisvereisten niet vrijblijvend is: noblesse oblige.